Dikwijls wordt aangenomen dat de vorm van zelfonderzoek die zich bezighoudt met de persoonlijkheid, het zogenaamde ‘werken aan jezelf’, eigenlijk vooraf zou moeten gaan aan het zelfonderzoek in de radicale zin van het woord. Deze visie gaat ervan uit dat voor het leren kennen van je ware natuur een voorwaarde bestaat, en dat dit leren kennen in het verlengde ligt van het leren kennen en onderzoeken van de verschillende persoonlijkheidskenmerken. In dit artikel wordt een schets gegeven van een heel andere volgorde, gebaseerd op een hiërarchie, een niet-inwisselbare verhouding tussen twee totaal verschillende manieren van kijken naar ‘jezelf’. Het verschil zit namelijk in de blik waarmee gekeken wordt. Hoe, van waaruit, kijk je naar ‘jezelf’?
Het is heel gebruikelijk dat iemand die zich met zelfonderzoek bezighoudt, zich hierbij laat adviseren. Dat kan gebeuren via lezen in een boek of tijdschrift, of via luisteren naar een leraar. Het onderzoek helemaal in je eentje doen, zonder enige aanwijzing van buitenaf, is hoogst zeldzaam.
Waarom zoeken we iemands advies? Waarom lezen we ‘spirituele teksten’? Omdat we veronderstellen dat de boodschap ons zal helpen bij onze zoektocht.
Laten we eerst nog even recapituleren – wat is de zoektocht eigenlijk?
Zoeken ontstaat zodra je bemerkt dat datgene wat je nu meemaakt niet dat is wat je echt zou wensen. Er ontbreekt steeds iets aan het huidige moment. Je wilt iets anders, en daar ga je naar op zoek, naar dat andere, dat verondersteld wordt meer geluk te geven, of bevrediging, of vrede.
De beweging die hiermee in gang wordt gezet is echter uiteindelijk een voortzetting van datgene wat de innerlijke onvrede juist heeft veroorzaakt. De oorzaak, althans de in dit leven traceerbare oorzaak, is namelijk het element van gecorrigeerd-worden. Je moeder corrigeerde je al, en je vader, en je leraren op school, en zo ben je volledig gewend geraakt aan dat gevoel van gecorrigeerd-worden. Je bent hier zo aan gewend geraakt dat je het corrigeren zelf bent gaan voortzetten; dit is zelfs een tweede natuur geworden. Met een al dan niet ‘hoge’ norm bestook je een deel van jezelf; je ziet jezelf falen en je hebt een hekel gekregen aan een aantal aspecten van jezelf. Het is een steeds weer terugkerend optreden van een zelfkritische stem.
Bij het beluisteren en willen-toepassen van adviezen van leraren of teksten bij ons zelfonderzoek werken deze adviezen in veel gevallen als versterking van de toch al aanwezige drang tot zelfcorrectie. De normen worden eventueel ‘hoger’ of ‘subtieler’ (immers, in de meeste adviezen klinkt door dat de boodschap om ‘het belangrijkste’ gaat, ‘het meest essentiële’) en het effect is dat steeds opnieuw pogingen tot zelfverbetering worden ondernomen, via allerlei innerlijke commando’s. Het komt meestal neer op een manipulatie van jezelf.
Is er een mogelijkheid om deze manipulatie te vermijden?
Ja, door te zien dat er een ‘hiërarchie’ is, een ‘volgorde’.
Een eenvoudig voorbeeld van wat ik bedoel met deze volgorde is dat je een besef hebt dat je er bent, al voordat je jezelf in een spiegel ziet. Dit besef is niet een correctie op iets, niet een zelf-manipulatie. Het is een onmiddellijk besef. Het beseffen dat je er bent en het zien van jezelf in een spiegel zijn geen inwisselbare gegevens. Het één gaat altijd vooraf aan het ander, en niet andersom. Alle fenomenen, alle zoeken, alle innerlijke opwellingen en de correcties daarop zijn vergelijkbaar met de details van je zichtbare gezicht in de spiegel. Ook al kun je innerlijke opwellingen en correcties ‘subjectief’ noemen, toch zijn ze in feite waarneembaar als object. Het zijn reflecties, tijdelijk optredende weerspiegelingen. Het uitzoeken van deze subjectieve opwellingen is uiteraard akkoord, mits we tenminste vooraf een besef hebben van het Wonder, het aan alles voorafgaande gegeven dat we er zijn. Dat we bewust zijn. En dat we in werkelijkheid bewustzijn-zelf zijn, louter Bewustzijn, Kennen-op-zich. Dit is het herkennen van onze natuurlijke staat. Evenals een spiegel niet wordt aangetast door iets dat erin wordt weerspiegeld, wordt de natuurlijke staat niet aangetast door wat voor weerspiegeling ook. Niets verhult Bewustzijn. Als we deze volgorde uit het oog verliezen, zal alle zoeken, alle ‘werken aan onszelf’, eindeloos op hetzelfde niveau doorgaan, als een rennen achter onze eigen staart aan.
Het hierop gewezen worden, bijvoorbeeld tijdens het huidige lezen, is niet de zoveelste correctie. Het idee van een ‘hiërarchie’ of een ‘volgorde’ is niet een nieuwe norm, niet een model of commando waarmee je jezelf kunt bestoken.
Het is alleen maar een uitnodiging. Een uitnodiging om te beseffen dat er iets is dat altijd al aanwezig is, ook nu, iets dat continu licht verschaft, ook aan de objecten die in je opkomen, maar dat zelf niet een object is, niet ‘iets’. Het betreft het meest eenvoudige dat er is – vandaar dat er zo gemakkelijk overheen wordt gekeken. Vandaar ook de uitnodiging om hier niet overheen te kijken, maar het werkelijk te gaan waarderen, en dit zelfs tot het belangrijkste in je leven te maken, het uitgangspunt. Nisargadatta noemde dit de hoogste God, die het meer dan wat ook verdient om vereerd te worden. Vandaar de term ‘hiërarchie’ (dat letterlijk ‘het heilige eerst’ betekent; van het Griekse hieros, het heilige, en archè, het eerste, het beginpunt). Het is een uitnodiging je in dit meest-eenvoudige te ontspannen, dat wil zeggen het voor nu voldoende te vinden, en er niet vandaan te rennen naar ‘verder’ of ‘hoger’.
De uitnodiging waarover ik het hier heb, die hier dus schriftelijk wordt gedaan, is in feite ook datgene wat in een satsang wordt gedaan. Satsang is het eerder genoemde samenkomen (sanga) in waarheid (sat), een samenkomen van een leraar met bezoekers en leerlingen. De leraar is de levende gestalte die hardop de uitnodiging doet, de uitnodiging om nu, voorafgaand aan wat ook maar, te herkennen wat je wezenlijke natuur is. Het is dus de uitnodiging om de zojuist genoemde hiërarchie toe te passen: eerst het besef dat je er bent, en daarna de vormen die als het ware ‘zichtbaar zijn in de spiegel’.
De zin van het meemaken van de uitnodiging in levenden lijve, het oog in oog zijn met elkaar, is dat je in satsang kunt ervaren dat je uitgenodigd wordt door iemand die niets van je wil. De leraar wil je niet overhalen tot iets, hij wil je niet doen veranderen. De leraar vormt een onderbreking in de keten van het innerlijke beeld dat ik zojuist schetste, dat eruit ziet als ‘de ander probeert me te corrigeren; hij vindt dat ik het fout doe’. Satsang is dus de uitnodiging tot het onderbreken daarvan. Dan kan er een gat vallen in deze keten die je hele geschiedenis met al je ‘weten’ in zich draagt, een ‘keten van weten’ die zowel genetisch als karmisch is. In de onderbreking van deze keten kunnen alle verhalen die dan nog oprijzen, met hun eigen vastgeklonken conclusies, steeds helderder herkend worden als niet waar, als louter projecties van jezelf.
Omdat het hier precies om deze onderbreking gaat, kun je zeggen dat satsang draait om stilte. Niet per se een stilte van de stem, want je wordt juist ook uitgenodigd tot het stellen van vragen, maar een stilte wat betreft denken en weten. Ieder ‘weten’ is een verzameling herinneringen, die bovenop de stilte van onze wezenlijke natuur geplakt wordt. Juist niet-weten biedt de mogelijkheid om te zien dat de ware natuur van het denken en voelen, de ware natuur van ‘onszelf’, eenvoud is. Het is de eenvoud van louter Bewustzijn. Alle zoeken, wat in feite voortkomt uit de drang tot weten, voert weg uit de eenvoud. Satsang zou je de uitnodiging kunnen noemen om de aandacht terug te brengen naar deze eenvoud van Niet-weten, nu. Naar de bron van aandacht zelf. Naar Dat wat er al is voordat een gedachte zich aandient. Dat ben je nooit kwijtgeraakt; in feite kún je het niet kwijtraken, hoeveel gedachten ook de aandacht opeisen.
In het woord ‘uitnodiging’ schuilt het hele geheim. Een uitnodiging laat alle eventuele beantwoording open. Een uitnodiging is nooit een eis. Er is nu al vrijheid, je bent vrij om op de uitnodiging in te gaan, en je bent vrij om hem af te wijzen, vrij om de herkenning uit te stellen en door te gaan met je innerlijke verhaal, met al je ‘weten’. Er bestaat een spreekwoord dat dit wonder van vrijheid op een diepgaande manier laat voelen:
“Men kan een paard wel in ’t water trekken,
maar niet dwingen dat het drinkt.”
Of de begeleider van het paard nu geïnterpreteerd wordt als de uiterlijke leraar of als je eigen intentie om vrijheid te verwezenlijken, maakt niet uit. Waar het om gaat is dat je ziet dat het paard, het principe dat zogenaamd vastzit in de keten van zijn geneigdheden, vrij is. Jij, dat wat jij bent, kan niet gedwongen worden, gelukkig maar. Niet door de beste leraar, en ook niet door een zogenaamd goedwillend deel van jouw persoon. Jouw vrijheid gaat al vooraf aan welke disciplinaire maatregel ook.
Ja maar, zo kan hiertegen worden opgeworpen, de eventuele weigering van het paard om te drinken duidt toch juist op een gevangen-blijven in koppigheid! Hoe kan dat nu ‘vrij’ genoemd worden! Ogenschijnlijk is dit juist, maar het raakt niet aan het werkelijk onbegrijpelijke dat vrijheid is. Zelfs binnenin de vastgeklonken, groef-achtige koppigheid is nog steeds vrijheid te vinden. Dat is juist het grootse, het wonderbaarlijke van vrijheid. Het is er nooit niet. Je bent vrij om je nu in je oude gewoontegroeven te laten meesleuren, en je bent ook vrij om op te merken dat jij al vrij bent van de macht van die groeven. Voel maar waar de werkelijke aantrekkingskracht zit. Het is een kwestie van het al of niet daarnaar luisteren.
De uitnodiging in de satsang betreft dus in feite een uitnodiging om naar deze werkelijke aantrekkingskracht te luisteren, naar de eventuele bereidheid om nu je verhaal te stoppen. In ieder geval nu kun je stoppen met geschiedenis, hoezeer je deze straks misschien weer gaat beluisteren. Hier lopen we tegen het paradoxale punt aan van het waarderen van traditie. We hebben het uitgebreid over allerlei aspecten van de verschillende tradities gehad, en terecht, en nu, aangekomen bij het daadwerkelijk toepassen ervan, laten we alle tradities in één klap oplossen. In de satsang is er helemaal niets anders dan dit, de huidige beleving, zonder verhaal, helemaal leeg: louter Niet-weten. Alles begint opnieuw, de huidige beleving is brandschoon, zonder verleden.
Zoals eerder vermeld, in de tradities wordt gesproken van ‘twee niveaus van werkelijkheid’: het niveau van het tijdloze, Absolute, en het niveau van de veranderlijke manifestatie. De herkenning waartoe satsang uitnodigt, is de herkenning van Dat wat tijdloos is, wat je altijd al bent, constant, en wat in de stilte van de huidige beleving beseft kan worden. Dit is het eerstgenoemde niveau – ik noem dit het ‘eerste niveau’. ‘Eerste’ vanwege de hiërarchie die ik eerder schetste. Eerst het niveau van de niet-correctie, de niet-schuld.
Het belang van traditie bestaat vooral bij de gratie van lezen. Lezen doe je meestal in je eentje. Zodra er een ontmoeting is, een ontmoeting met een ander mens, is lezen verdwenen, en is ook traditie verdwenen. Geen geschiedenis meer. Zeker in satsang is dit het geval. De uitnodiging betreft alleen maar het herkennen van dat wat er is, nu.
Eigenlijk bestaat er voor de term satsang een goed Nederlands woord: contact. Meestal wordt dit woord gebruikt zodra je met iemand bent met wie je je verwant voelt, met wie je ideeën uitwisselt op een manier die als werkelijk aanvullend wordt gevoeld en die toch je individualiteit niet aantast. Toch is contact in de werkelijke zin iets dat dieper gaat dan dat. Weliswaar betekent het woord letterlijk ‘aanraking’, dus dat betreft steeds twee of meer, maar als je bij jezelf nagaat wat de diepe drang naar contact nu eigenlijk is, dan kom je bij een verlangen naar versmelting, naar vrede. Bij het allerdiepste contact kunnen we daadwerkelijk ervaren dat een scheiding is weggevallen, en dit is precies wat het samenzijn in satsang behelst. De uitnodiging in satsang gaat vooraf aan denken en voelen, en komt tot een afstemming op Dat wat dieper is dan de persoon. Hier blijkt iedere scheiding afwezig te zijn, en de wezenlijke natuur van jezelf blijkt hetzelfde te zijn als die van een ander. Hier komt strijd aan zijn eind. Dit is waarachtige vrede.
Niet dat vrede dan vanaf dit moment een blijvende staat is, maar meer dat vrede, of niet-strijd, de houding kan zijn waarmee naar de dingen gekeken kan worden, dingen bij jezelf, bij een ander, en de elementen tussen mensen die eventueel nog in strijd met elkaar zijn. Satsang, het ware Contact, is meningloos vertoeven met elkaar, en de ondraaglijkheid die een vormloos samenzijn kan hebben gewoon uithouden. Op een gegeven moment kan opgemerkt worden dat dit samenzijn niet zo ondraaglijk is als je dacht – dat dit in feite het gezochte is, de niet-strijd.
Op deze manier kan Contact, Satsang, het uitgangspunt worden voor al het andere. Alles wat bestaat aan specifiekheid, alles wat maar een ingewikkeldheid of probleem kan zijn, kan worden aangekeken vanuit de beleving van Contact, het ervaren van niet-specifiekheid. In feite is Contact zelf de leraar. Het Contact, het identiek-zijn van de leerling met de uiterlijke leraar, is de ware Leraar.
De herkenning van dit wezenlijke punt zorgt ervoor dat datgene wat gezegd wordt in een satsang niet de zoveelste vorm van commando kan worden, niet iets dat leidt tot een nieuwe manipulatie van jezelf.
In veel teksten van de Advaita Vedanta worden termen als ‘getuige’ en ‘waarnemer’ gebruikt. Ik heb gemerkt dat deze termen door veel mensen geïnterpreteerd worden als term voor hun innerlijke commentaarstem met zijn commando’s. Deze commentator is inderdaad ‘getuige’ van ons handelen, maar in de meeste gevallen heeft zijn getuige-zijn te maken met schuld. Altijd schieten we wel ergens tekort, of hebben we ergens schuld aan. Schuldgevoel lijkt wel onze meest vertrouwde metgezel. Veel mensen gaan er stilzwijgend van uit dat deze metgezel de ‘getuige’ is waarover in de Advaita gesproken wordt. Maar in de meeste gevallen blijkt de optredende getuige een mening te hebben, een norm. Daaruit blijkt dat deze getuige zich gewoon op hetzelfde niveau bevindt als datgene wat door deze getuige waargenomen werd; het moment dat deze getuige optreedt is hij gewoon het volgende waargenomen element in de reeks van opkomende dingen.
Misschien is vanwege deze verwarringsmogelijkheid de term ‘getuige’ niet zo’n goede term. Waar in Advaita-teksten sprake is van een getuige, betreft dit het altijd-aanwezige licht dat je bent, dat niet kan worden waargenomen, maar dat zelf continu licht verschaft en dat op het moment dat de term ‘getuige’ van toepassing is, een weerspiegeling opmerkt. Deze getuige heeft geen mening. Hij vergelijkt niet, hij wijst niet terecht, hij verbetert niet. Hij merkt alleen maar op.
En dit is allemaal bij wijze van spreken, want er is niet ‘een getuige’. Geen Hij, of Zij. Er is niet een ander licht buiten jezelf. Er is maar één licht, één zien. Er is alleen maar zien. Louter opmerken.Het onderscheid tussen de hier genoemde manieren van naar jezelf kijken (beide manieren van ‘getuige-zijn’) is van groot belang.
Het onderscheidingsvermogen, datgene in ons waarmee we ‘verschil’ opmerken, en dus ook het hier genoemde onderscheid, heb ik al eerder in dit boek aangeduid als ons meest wezenlijke instrument. Hoewel het nog bij onze persoon hoort, en dus een tijdelijk karakter heeft, is het toch het meest verfijnde instrument waarmee de persoon is begiftigd: een soort lens die het mogelijk maakt het verschil te zien tussen persoonlijke opwellingen en datgene wat voorbij de persoon ligt, voorbij schuld – en ook voorbij het onderscheidingsvermogen zelf, voorbij ieder onderscheid.2 Met dit instrument kunnen we ook zien dat de manier van kijken naar de persoonlijke opwellingen die nog gekoppeld zit aan schuld, nooit tot vrijheid kan voeren.
Vandaar dat je in de satsang wordt uitgenodigd eerst Dat te zien wat pure schuldloosheid is. Eerst ‘eerste niveau’. Eerst Niet-weten, oftewel Niet-schuld. Anders blijf je doorgaan met achter jezelf aan te jagen, in een vicieuze cirkel. Pas zodra je Niet-schuld als je eigen werkelijkheid herkent, kun je oordeelloos kijken naar alle dingen die nog vanuit het verleden aangeleverd worden. Dit is het belang van de eerdergenoemde volgorde. Vandaar de termen ‘eerste’ en ‘tweede’ niveau. Zoals in het Engels gezegd wordt: “first things first”.
Het herkennen en ervaren van onze ware natuur is het allereerste gegeven, het eerste element in de genoemde volgorde; het is de grond waarop al het andere rust. Als we een andere volgorde hanteren, door eerst de persoonlijkheid grondig te gaan onderzoeken, met al zijn emotionele verwikkelingen, zal het ervaren van onze ware natuur zeer waarschijnlijk (omdat dit beschouwd zal worden als een gevolg van ons persoonlijkheidsonderzoek) voor eeuwig achter de horizon blijven, aangezien de blik waarmee wordt gekeken geboeid blijft door verschijnselen. Nog afgezien van het zojuist genoemde punt dat de blik waarmee je naar de opkomende verschijnselen kijkt een beschuldigende blik is, zul je namelijk vanwege je gewenning om sowieso bezig te blijven met verschijnselen, je ware natuur ook als verschijnsel blijven zoeken, als object.
Onze ware natuur, de ware aard van ons denken en voelen, is niet een object, en is nergens een gevolg van. Er zijn geen voorwaarden om onze natuurlijke staat te herkennen; niets van onze persoonlijke elementen hoeft eerst getransformeerd of verwijderd te worden om deze herkenning mogelijk te maken.
Bewustzijn zelf is onze ware natuur, de ware natuur van al onze gedachten en gevoelens. Elke gedachte bestaat uit niets anders dan bewustzijn.
Je kunt onmiddellijk herkennen dat jij bewustzijn bent. Je kunt herkennen dat dit niet een eigenschap heeft, een ‘ik ben dit’ of ‘ik ben zo’. Het is, in de taal van Ramana Maharshi, louter ‘Ik-Ik’, zonder ‘iets’, zonder enige toevoeging, zonder enige interpretatie.
Louter kijken, opmerken, licht schenken aan iets.
Zoals al in het eerste hoofdstuk is aangehaald, het herkennen en beseffen van dit Eigenschaploze kan vergeleken worden met een lamp die wordt aangedaan en die daarmee ons hele bestaan belicht, zowel het vrije als het onvrije deel.3 Dit ‘aandoen van de lamp’ kan een heel diepgaande ervaring zijn, een ‘verlichtings-ervaring’, een ‘ontwaken’, ook al moeten we niet direct gaan denken dat dit de volledige Verlichting is. Deze ervaring, de authentieke ervaring van onze natuurlijke staat, komt erop neer dat je werkelijk, diepgaand (en misschien voor het eerst in je leven) twijfelloosheid leert kennen. Dit is een heel wezenlijk punt, omdat je deze twijfelloosheid hierna altijd weer opnieuw kunt opmerken. Het ‘aandoen van de lamp’ is altijd beschikbaar.
Maar het ‘aandoen van de lamp’ wil niet meteen zeggen dat de obstakels automatisch verwijderd zijn. Alle dingen die we als obstakels ervaren, blijven gewoon opkomen. Het zogenaamde ‘tweede niveau’ dient zich steeds weer aan, met al zijn geloofwaardigheid. Dit hoeft niet ontkend te worden.
Maar ook hoeft niet ontkend te worden dat we met het ‘aandoen van de lamp’ een manier van kijken hebben gevonden die geen enkele beschuldigende houding in zich draagt, geen drang tot zelfverbetering. Het is slechts opmerken, louter opmerken.
Alle geneigdheden, de karmisch overgeleverde gewoontepatronen die in kettingen aan elkaar geregen lijken te zijn, kunnen gewoon opgemerkt worden. Zij maken kennelijk gewoon deel uit van dit huidig-aanwezige Bewustzijn. Ze hoeven alleen maar opgemerkt te worden, en je kunt ontspannen in dit louter-opmerken, in dit huidig-aanwezige Bewustzijn. Er hoeft niets weg. Er hoeft niets ‘uit’ Bewustzijn (als dat al zou kunnen).
Het komt neer op een accepteren dat Bewustzijn kennelijk, kennelijk, deze vormen aanneemt. Een accepteren ook dat Bewustzijn nu misschien even de ‘vorm’ aanneemt van de niet-acceptatie, dat wil zeggen dat je herkent dat het zelfkritische deel gewoon deel uitmaakt van de ketting van de gewoontepatronen, als de zoveelste wagon van een trein. Wat betreft de inhoud van zo’n zelfkritische gedachte kun je met behulp van het onderscheidingsvermogen zien dat deze kritische manier van jezelf observeren niet het louter-opmerken is. Dan kun je vanuit dit herkennen onmiddellijk terugkeren naar de oorspronkelijke natuur van het denken, want dit is ook de oorspronkelijke natuur van het kritische denken. Zelfs ‘terugkeren’ is niet helemaal juist uitgedrukt, omdat het herkennen op zich al vrij is: dit is je oorspronkelijke natuur. Je kunt vertoeven op het open splitsingspunt waarop het denken zich schijnbaar losmaakt van Bewustzijn, de bron van het denken. Het is één en dezelfde substantie, maar steeds neemt de substantie een andere vorm aan, dus noem je het daarna ‘gedachten’, ‘gevoelens’, ‘herinneringen’, ‘lichamelijke sensaties’ enzovoort.
Als je op dit open splitsingspunt blijft zie je namelijk beide aspecten. Dan kun je steeds in contact blijven met het Altijd-Aanwezige én met het nu-even-deze-vorm-aannemende.
Het nu-even-deze-vorm-aannemende is niets anders dan het Altijd -Aanwezige. Het is homogeen Bewustzijn. Het Altijd-Aanwezige vormt bij wijze van spreken de ‘cellen’ van dit nu-even-deze-vorm-aannemende. Het Altijd-Aanwezige is datgene wat nu, in de huidige beleving, werkelijkheid schenkt aan welke tijdelijke vorm ook.
Het is te vergelijken met een branding bij avond, als zee en lucht beide donker zijn. Golven komen op, als witte vormen uit een donkere ondergrond, en lossen daarna volledig op in die donkerte. Overal witte koppen die opkomen en oplossen. Er hoeft niets gedaan te worden door die golven om volledig op te lossen. Zo kun je ook gedachten herkennen als opkomend uit hun ondergrond, bewustzijn, zonder dat er iets aan gedaan hoeft te worden voor hun oplossing.
Gaat het dan uitsluitend om een laten-oplossen, een herkennen van de opkomende gedachte als bestaand uit dezelfde substantie als zijn ondergrond? Verdienen bepaalde aspecten van onze persoonlijkheid niet wat meer aandacht?
Ja, ik geloof dat er wel degelijk aspecten zijn die het verdienen om in detail bekeken te worden. Met name op het gebied van relaties met andere mensen is het zeer terecht als de bereidheid er is om een bepaald gedrag of karaktertrek werkelijk onder ogen te zien, als een vorm van zelfonderzoek, zeker als daar door een ander een oprechte opmerking over wordt gemaakt. Het ontbreken van deze bereidheid, vergezeld van een opmerking als ‘ach, waar maak je je druk om, er is alleen maar bewustzijn’, komt neer op het verschijnsel dat wel eens de ‘Advaita Shuffle’ wordt genoemd. Dit is de truc waarmee de niveaus van het Absolute en het relatieve zodanig worden verwisseld dat de ander via een beroep op diens inzicht een rad voor ogen wordt gedraaid. Onder het mom van inzicht wordt met deze truc verhuld dat allerlei kinderpatronen ons gedrag nog kunnen bepalen. Op het ‘tweede niveau’, waarin relaties met anderen een grote rol spelen, blijft daarom aanspreekbaarheid een wezenlijk punt. Op het tweede niveau maken wij nu eenmaal vergissingen, en het onderzoeken en erkennen daarvan blijft een algemeen geldende terechtheid behouden. Psychologische inzichten, met name op gebieden als overdracht en andere blinde projectiemechanismes, zijn op dit niveau heel nuttig.
Maar hoe terecht het ook is om aandacht te schenken aan het tweede niveau, het blijft essentieel om hierbij de in dit hoofdstuk beschreven volgorde in acht te nemen. Vanwege het cruciale belang hiervan durf ik deze volgorde meer en meer aan te duiden als ‘de Heilige Volgorde’.
Hoezo ‘heilig’? Omdat dit woord je eraan herinnert dat het Echte de hoogste status heeft, en dat je er goed aan doet dit eerst te eren. Anders blijft het toch iets waarvan je kunt denken dat je het al in je zak hebt. Het is iets dat voorafgaat aan de persoon, iets waarover de persoon geen zeggenschap heeft. Vandaar dat deze Heilige Volgorde geen methode is. Een methode is iets waar een persoon iets mee kan. Hij kan er ergens mee komen, iets bereiken. Met de Heilige Volgorde wordt alles wat nog aan methode in de persoon huist, alleen maar gezien, en de ware natuur ervan wordt herkend. Alle methodes zijn opgelost in Niet-weten, wat een andere naam is voor God. De volgorde is heilig omdat datgene waar je je allereerst toe wendt het Allerhoogste is, het Kennen dat je zelf bent, dat Liefde is. Zo zul je hier niet meer overheen kijken, en zul je je bereidheid of niet-bereidheid om hiernaar te luisteren tegenkomen.
Op een bepaalde manier zou je kunnen zeggen dat Jezus de eerste was die op de Heilige Volgorde gewezen heeft, met zijn uitspraak: “Zoek eerst het Koninkrijk Gods en zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen je toegeworpen worden.”4
Niet-weten is je ware natuur. De Heilige Volgorde betekent dus: val eerst in Niet-weten – en kijk daarna alle ‘weten’ maar aan. Zodra dit weten tot verwarring leidt, durf dit dan maar te onderbreken, en sta opnieuw Niet-weten toe.
Als je deze volgorde betracht, kan een eventueel psychologisch inzicht wat betreft een persoonlijk aspect voortvloeien uit het oorspronkelijke inzicht wat betreft je ware natuur, Niet-weten, het besef dat je louter Bewustzijn bent. Alle vergissingen, alle egoïstische gedragingen, zijn tijdelijke verduisteringen van het oorspronkelijke inzicht.
Het zien van deze vergissingen vanuit het juiste perspectief (dat wil zeggen vanuit het ‘eerste niveau’, het oorspronkelijke besef van Niet-weten) betekent enerzijds het werkelijk erkennen van vergissingen, van de inhoud van bepaalde gedragingen (waardoor er oprechte uitwisseling over het relationele kan zijn), en anderzijds het herkennen van de wortel van deze vergissingen. De wortel ervan is het gefascineerd-zijn door onze eigen individuele denkprocessen, ons weten, ons ‘ik’. Het is de drang om vast te kleven aan het houvast dat ons weten ons schenkt.
Door aan de wortel te blijven, of direct naar de wortel terug te keren, ben je in staat de vergissing in zijn beginfase te herkennen, en in dit herkennen als zodanig uit te rusten. Dit gaat niet om een verbetering van een veronderstelde entiteit, maar om de herkenning van een onwaarheid. Zo hoef je niet verstrikt te raken in allerlei vertakkingen van de persoonlijkheid, en kun je open aandacht geven aan alle verschijnselen, inclusief de mogelijke kinderneigingen en projecties. Na de herkenning van onze natuurlijke staat begint het praktiseren pas, het trainen om in deze staat gestabiliseerd te raken. Deze stabilisering is niet een vrijblijvend iets, want het komt bijna niet voor dat alle karmisch overgeërfde geneigdheden onmiddellijk zijn weggesmolten bij de ervaring van je ware natuur. Alle aspecten van de persoonlijkheid dienen zich aan, maar nu, kijkend vanuit het juiste perspectief, vanuit het eerste niveau, zal het herkennen ervan je behoeden voor de verleiding er een nieuwe zoektocht van te maken. Er is geen zoeken meer, geen poging iets te pakken te krijgen of te wijzigen. Het is kijken vanuit openheid, oordeelloosheid.
Zolang de bindende geneigdheden niet helemaal zijn uitgedoofd, zullen ze ons denken en voelen blijven aanvuren en zullen gedachten en gevoelens dus blijven opkomen, met de mogelijkheid dat wij er helemaal door worden meegezogen. Als wij ons op een bepaald moment door gedachten en gevoelens verzwolgen voelen, en er in ons een verlangen opkomt om terug te keren naar de natuurlijke staat, die nu niet ervaren wordt, ondanks beweringen van ‘Altijd-Aanwezig’, wat gebeurt er dan eigenlijk? Is dat verlangen dan automatisch een zelf-correctie? Treedt onvermijdelijk die oude gesel op, die zegt dat dit wat ik nu doe fout is, en dat ik terug moet naar de oorspronkelijke staat? Is er zo’n moeten?
Nee. Het is alleen maar een uitnodiging. Er moet helemaal niets. Het is niet een nieuw commando.
Wat is dan het verschil? Dit verlangen naar het Echte is een echt verlangen, een ervaren van de innerlijke uitnodiging, omdat die uit vrijheid voortkomt, en dit verlangen reeds nu niets anders is dan vrijheid zelf, die zich meldt.
NOTEN
1. Dit is een uitgebreide versie van het artikel ‘In hoeverre betreft zelfonderzoek onze persoonlijkheid?’ zoals het verschenen is in InZicht, jg. 2, nr. 2; mei 2000; p. 39-43. In het boek Non-dualisme – de directe bevrijdingsweg (2005) is het opgenomen als hoofdstuk 10, ‘Satsang en de Heilige Volgorde’; p. 215-227. Een Engelse vertaling verscheen als ‘Non-dualism and Daily Life, Part Two – Is the “person” involved in self-inquiry?’ in Mountain Path, het blad van de Ramana-ashram (July-Sept. 2012; p. 75-86). Deze Engelse vertaling staat ook op deze Advaya-website (waarin de tweede helft van de titel de hoofdkop is geworden); hiervanuit werden de Spaanse en Duitse vertalingen gemaakt die op de site te vinden zijn.
2. De kracht van het onderscheidingsvermogen bestaat eruit dat we in staat zijn te zien wat hetzelfde is, ook al dragen bepaalde zaken verschillende termen, én wat verschillend is, ook al dragen bepaalde zaken dezelfde termen.
3. Commentaar van vertaler Kennard Lipman in zijn You Are the Eyes of the World. Novato, CA: Lotsawa, 1987; p. 59-60.
4. Mattheus 6, vers 33; en Lucas 12, vers 31.