De boodschap van het non-dualisme luidt: er valt niets te bereiken. Maar hoewel deze boodschap steeds weer wordt aangereikt, probeert toch vrijwel iedereen die zich op een bevrijdingsweg bevindt een soort ‘eindpunt’ te bereiken, ook in het non-dualisme. Dit eindpunt heet onder andere ‘bevrijding’, als een moment in de tijd waarop je kunt zeggen: ‘ja, nu ben ik vrij’. Het voelt soms aan als een soort race, waarin degene die bevrijd zou zijn beschouwd kan worden als een van de winnaars, of in ieder geval als iemand die de finish heeft gehaald. Iedereen die nog zwoegt in het onbevrijde leven is vanuit deze blik een soort verliezer – hij heeft nog een hele weg te gaan. Er is een verschil van hoog en laag ontstaan, waarbij het hogere gezocht blijft worden.
Maar zoeken versterkt de energie die altijd al gegeven wordt aan het in tweeën gesplitste leven, in plaats van dat het deze daaraan onttrekt. Het zoeken is gericht op een eindpunt, een finish, met daaraan gekoppeld de veronderstelling dat na de finish alles anders wordt. Het is een verkapte poging het leven naar je hand te zetten.
Zoeken is weglopen voor het nu beseffen dat je al Licht bent. Zoeken is eigenlijk de kern van alle gebondenheid – terwijl het juist het middel lijkt om gebondenheid te beëindigen!
‘Stop met zoeken’: dat zou je de hoofdboodschap van het non-dualisme kunnen noemen. Maar zoeken is een verslaving, het houvast dat het biedt wordt niet graag opgegeven. ‘Wie wat vindt heeft slecht gezocht’, zo luidt de titel van een Nederlandse dichtbundel. Zoeken, dat mag, dat is nog herkenbaar voor de gewone mens – maar vinden, dat is verdacht. Terwijl vinden gewoon niets anders is dan je meningen loslaten, je weerstand tegen wat er nu is, deze huidige vorm. Je huidige vorm niet definiëren volgens bekende patronen.
Hier kan tegen worden ingebracht: ‘ja, maar juist dat loslaten komt in diepere zin neer op een verwezenlijking, en dat is het hem nu net: ik heb mezelf niet verwezenlijkt’. Dit was ook hetgeen een bezoeker eens letterlijk tegen Ramana Maharshi zei, waarop Ramana antwoordde:
“Het is niet een object of doel dat je kunt verwezenlijken. Je bent dat. Wie is er om te verwezenlijken, en wat?” En een andere keer zei hij: “Verwezenlijking is er al. Er bestaat niet een daad genaamd ‘verwezenlijking’. Is er iemand die het Zelf niet verwezenlijkt? Is er iemand die zijn eigen bestaan ontkent? Wat nog niet verwezenlijkt is, kan gezocht gaan worden om verwezenlijkt te worden – maar zodra we ons bestaan erkennen, hoe zou het dan kunnen dat we ons Zelf niet kennen?”
Een dergelijk antwoord gaf hij heel vaak. Je bent reeds het Uiteindelijke, dus hoezo zou je dit dan nog moeten verwezenlijken? Hij zei ook wel: “De enige hindernis voor verwezenlijking is de mening ‘ik heb het niet verwezenlijkt’.” Constant was er bij Ramana deze nadruk. Alles wat je zoekt is er al, dus houd op met ernaar te zoeken – zie het, herken het.
En als je dit ziet of herkent, betekent dit dan dat het begeerde artikel genaamd ‘Zelf-realisatie’ of ‘verlichting’ je ten deel is gevallen?
Ik denk dat je dit, doordat deze begrippen gestold geraakt zijn als trofeeën, niet meteen zo kunt zeggen. Het gaat er allereerst om dat je waarachtig bent, ook in je beschrijving van wat er daadwerkelijk aangetroffen wordt. Ja, vrijheid tref je aan, inderdaad. Die is altijd al ‘verwezenlijkt’. Je mag dit aantreffen best ontwaken noemen, of realisatie of besef. Het is het daadwerkelijk, zelf aantreffen van vrijheid. En het is aantreffen van vrede.
Maar deze realisatie is eigenlijk een begin. Namelijk een begin van het leven waarin niet meer gezocht wordt, en niet meer gecorrigeerd. Het jezelf corrigeren kan nu veranderen in een bereidheid om de aangetroffen vrede nog te laten doordringen in alle delen van de psyche. Je zou dit het begin van rijpen kunnen noemen.
Dat is het belang van deze realisatie. Het belang zit hem erin dat het echt is, niet geleend of gepretendeerd. Het is een werkelijk aantreffen van vrijheid en vrede. Dat werkt als een fundament, een betrouwbare bodem. Het is het begin van het leven dat niet meer ergens naar toe gaat. Bevrijding is geen doel meer.
Wat overblijft is zoiets als: kijk niet meer heen over het wezenlijke dat je nu al bent. Tref vrijheid aan. Deze vrijheid ben je, maar niet als persoon, als een iemand. Er is niet iets of iemand gerealiseerd. Er is nooit iemand bevrijd. Er is niet iemand die zichzelf verwezenlijkt.
Het komt neer op nu kijken, en zien dat dit je streven naar een eindpunt uit handen slaat. Natuurlijk moet je hierbij voor lief nemen dat er misschien nog af en toe een dwangmatig iets in je opkomt dat méér wil, bijvoorbeeld meer genot, of meer glorie. Maar dat zegt niets. Jij bent vrij, jij bent dat altijd vrije dat je nu al aantreft voordat er iets kan opkomen. Het dwangmatige dat eventueel nog opkomt, ben je niet. Grijp maar niet in, en koester of verwen het ook niet. Wat natuurlijk ook opkomt, is de reactie op het dwangmatige. De mening, die meestal vindt dat het dwangmatige moet ophouden. Dit zijn de twee vormen die samen de ‘persoon’ vormen: iets dat opkomt en de reactie daarop. De ene vorm is niet hoger of edeler dan de andere.
Beide zijn vormen, terwijl het meemaken van die vormen al vrij is. Het meemaken of beleven is nooit vastgekleefd geweest aan wat dan ook. Het enige dat altijd vrij is, is het meemaken of kennen zelf dat los staat van iedere vorm, en dat altijd overblijft, ook als elke vorm is opgelost. Wel of geen vorm, dat is voor het kennen niet van belang.
De term voor bevrijding die de afgelopen dertig jaar de meest gangbare en populaire in het Westen is geworden, is ‘verlichting’. Deze term is meestal de aanduiding geworden voor de aantrekkelijke hoofdprijs in de genoemde race. Alleen al het horen van het woord ‘verlichting’ kan bij spirituele zoekers de diepste laag van hebzucht en overwinningsdrang doen opvlammen – waarschijnlijk meer dan de andere termen hiervoor, zoals ‘Zelf-realisatie’.
In de boeddhistische tradities was ‘verlichting’ (bodhi) altijd een aanduiding voor volledig Boeddhaschap, dat wil zeggen de volledige verwezenlijking van de in ieder mens als ‘embryo’ aanwezige Boeddha-natuur.
In Dzogchen, een van de meest radicale vormen van boeddhisme, bestaat voor deze volledige verlichting de term ‘vrucht’. Het is de derde term in een reeks van drie; de andere twee in de reeks zijn ‘fundament’ en ‘pad’. Met ‘fundament’ wordt de herkenning van onze wezenlijke natuur bedoeld, het zicht op de altijd aanwezige Boeddha-natuur, Bewustzijn. Hoewel de Dzogchen-leraren erkennen dat het fundament en de vrucht in diepere zin hetzelfde zijn, is dit in de feitelijke, gerealiseerde zin alleen zo in enkele uitzonderlijke gevallen. Het is gebruikelijker dat, hoewel fundament en vrucht hetzelfde zijn, het zicht op het fundament bij de gemiddelde mens blijkbaar toch weer verduisterd kan raken, waardoor er een pad bewandeld moet worden om de verwarring te doorzien. Een training om in ons dagelijks leven niet het zicht op de ware natuur te verliezen.
Maar bij het woord training (oftewel sadhana) kan de vraag oprijzen: wie zou er nog moeten trainen om volledige verlichting te bereiken? Na het toelaten van deze vraag blijkt er immers niemand te zijn, er blijkt alleen maar openheid te zijn, leegte. Dus dat is dat. Dan zou je het hele idee training toch kunnen doorzien als niet terecht?
Ramana zei, ondanks zijn herhaalde boodschap van ‘iedereen is altijd al gerealiseerd’, zelf ook wel eens iets anders, zoals in het volgende citaat: “Het is waar dat we niet gebonden zijn, dat wil zeggen dat het ware Zelf geen gebondenheid kent. Het is waar dat je uiteindelijk teruggaat naar je bron. Maar tegelijkertijd blijft het wel van kracht dat als je zonden pleegt, zoals jullie dat noemen, je de consequenties van die zonden zal moeten ondergaan. Die consequenties kun je niet ontlopen. Ben je in staat om, als iemand je slaat, te zeggen: ‘ik ben vrij, ik zit helemaal niet vast aan die slagen en ik voel geen enkele pijn; laat hem maar doorslaan’? Als het zo voelt, dan kun je inderdaad doen waar je zin in hebt. Wat is het nut om zoiets als ‘ik ben vrij’ alleen maar te beweren?” Hierdoor wees hij vaak op de noodzaak dat er steeds opnieuw gekeken wordt, ook al heb je het gevoel dat de zaak al duidelijk is.
Dit kijken moet niet worden geïnterpreteerd als de zoveelste poging om iets te bereiken. Een volledige realisatie of verlichting is niet iets dat ons in de toekomst wacht en dat dus gevoeld kan worden als de eeuwig aan een stok vastzittende wortel.
Het niet claimen van verlichting is alleen maar een zaak van het inzien van het belang van niets pretenderen. Het doorzien en loslaten van de neiging tot arrogantie en het erkennen dat we niet weten of ons huidige inzicht geen moment meer zal wijken. Het is niet zo dat we ons voor het blijven van het inzicht zouden moeten inspannen. Wel gaat het om een rijping of integratie, maar of dit iets is dat met ‘doen’ te maken heeft, is een punt om nader te beschouwen.
Want valt er nog wel iets te doen?
Nee, volgens mij niet, zo kun je dat niet noemen. Het is subtieler dan ‘doen’. Het heeft eerder met zoiets als ware aantrekkingskracht te maken. Ook na een realisatie voel je al of niet dat je graag in de buurt wilt zijn van het Echte, van ‘God’, of hoe je dit ook maar noemt. Je kunt bij je realisatie het gevoel krijgen dat er helemaal niets meer hoeft. Het je wenden tot het Echte heeft dus eerder met passie te maken, en devotie, dan met een training in de zin van discipline. Er is geen ‘moeten’’, niet een opgelegde mening waarin iets anders toch nog steeds als beter wordt beschouwd dan de huidige vorm, en jij jezelf naar dat andere zou moeten dwingen.
Het in de huidige vorm al of niet aangetrokken worden door het besef van de vrijheid die je bent, is een groot wonder. Er bestaat een spreekwoord: “Men kan een paard wel in ’t water trekken, maar niet dwingen dat het drinkt”. Een paard kan door zijn begeleider wel tot drinken worden uitgenodigd, maar niet gedwongen. Wat maakt nou dat het paard inderdaad gaat drinken? Wat is dat wonderbaarlijke in ons dat nu bereid is vrijheid te realiseren?
Veel mensen (bijvoorbeeld Dzogchen-leraren) geloven in vrije wil, en anderen, veel moderne satsang-leraren bijvoorbeeld, vinden dat een lachwekkend idee. Wat mij betreft is dit onderwerp een groot mysterie, iets dat het beste Niet-weten genoemd kan worden. Je weet dit niet. Dit gaat dieper dan weten. Vandaar dat zoiets als bereidheid overblijft – waarbij je niet weet of bereidheid iets is dat je kunt besluiten of niet.
Door bereid te zijn de aantrekkingskracht van de vrijheid, van het ‘Zelf’, meer te volgen dan die van de geneigdheden, kun je vrijheid realiseren. Alles komt uiteindelijk neer op bereidheid.
Als er nog iets training kan worden genoemd, is dit het trainen in de bereidheid om open te staan voor het werkelijk aantrekkelijke van vrijheid, en het leren daarnaar te luisteren. Het is het verschil opmerken tussen wat werkelijk aantrekkelijk is en wat het groef-achtig aantrekkelijke is van de verschillende verslavende geneigdheden. Vandaar dat de term ‘toewijding’ nog steeds op zijn plaats is, ook na een realisatie. De realisatie, het Besef van vrijheid, verdient toewijding.
Met andere woorden: het gaat niet meer om het zoeken naar vrijheid, maar om toewijding aan de aangetroffen vrijheid.
Dit praten over het grootse van vrijheid laat misschien een beetje zien hoe het mogelijk is dat iemand als Ramana Maharshi enerzijds kon zeggen dat iedereen al gerealiseerd is, en anderzijds dat je pas van jezelf mag zeggen dat je helemaal vrij bent als je helemaal nergens meer last van hebt, zelfs al word je in elkaar geslagen. Het heeft opnieuw te maken met het fenomeen van de verschillende niveaus. Dus vrijheid is altijd vrijheid, maar het maakt wel veel uit vanuit welk niveau het wordt geïnterpreteerd. Op het hoogste niveau, de Absolute Waarheid, is er geen sprake van enige werkelijke gebeurtenis of geboorte, dus ook niet van enige onvrijheid of noodzaak tot bevrijding. Vandaar dan ook dat in de Advaita Vedanta de opvatting voorkomt dat Zelf-realisatie, waarbij je dit gegeven van het niet-bestaan van onvrijheid onmiddellijk ziet, betekent dat je voor eens en voor altijd van alle onvrijheid verlost bent (omdat deze onvrijheid immers is doorzien als niet-bestaand).
Hoewel dit in sommige teksten wel op deze manier wordt gezegd, wordt hier en daar in de Advaita ook een iets genuanceerder beeld geschetst, waarbij rekening wordt gehouden met een (ook na realisatie nog reëel voelend) tweede niveau, het niveau van veronderstelde individualiteit. Zo zei Shankara, de achtste-eeuwse grondlegger van de Advaita, al dat ook iemand die tot Besef van het Absolute is gekomen, soms nog iets moet doen om de kracht van het verleden te laten oplossen. En ook Ramana Maharshi zei meer dan eens dat ook na realisatie nog verwarring kan optreden. Daarmee maakte hij in zijn taalgebruik eigenlijk een sprong naar het lagere niveau, waarop erkend wordt dat de altijd aanwezige vrijheid nog door moet dringen in allerlei delen van het individu – en waarop dus erkend wordt dat we van een ‘individu’ mogen spreken.
Dit spreken op een lager niveau maakt het pas mogelijk om serieus op het individu en zijn mogelijke gevoel van onvrijheid in te gaan. Dit wordt vaak gedaan met behulp van het concept ‘geneigdheid’ (de vertaling van de Sanskriet-term vasana). Geneigdheden worden beschreven als onderbewuste krachten, die gevormd zijn door indrukken uit het verleden die als een soort residu zijn achtergebleven. Het wordt wel eens (onder andere vanwege een van de betekenissen van de wortel van de term vasana, namelijk vas, ‘parfumeren’) vergeleken met sporen van parfum die op een jas aanwezig blijven ook nadat de drager van de jas deze heeft uitgedaan. Deze ‘parfumsporen’ werken als een soort zaden voor nieuwe handelingen – hiermee aangevend dat deze handelingen in feite reacties zijn op iets uit het verleden.
De bekende term ‘karma’ duidt op dit fenomeen: eindeloze reeksen van aan elkaar gekoppelde reacties, die vaak geïnterpreteerd worden als zich uitstrekkend over vele levens. Het hele concept ‘bevrijding’ (moksha) in de Indiase bevrijdingswegen duidt, zowel in de vedantische als de boeddhistische benadering, op het bevrijd worden uit de greep van de bindende kracht van deze kringloop van wedergeboorten (samsara).
Zolang het Besef dat je uitsluitend het ongeboren Bewustzijn bent nog een moment door een ander standpunt kan worden onderbroken, heb je te maken met wetmatigheden die je karmisch kunt noemen en die gevolgen hebben net zolang tot het bindende element erin helemaal is opgelost.
Dit bindende element, dat neerkomt op louter kleefkracht, is het element van de geneigdheden, de gewoontepatronen. Al onze bindende geneigdheden en gewoontes zijn vaste patronen die uit een soort plaksel zijn opgebouwd en die aan ons vastgeplakt lijken te zitten.
In het non-dualisme wordt altijd het directe benadrukt. Maar keer op keer kan opgemerkt worden hoezeer de uitwerking of integratie van het directe inzicht een geleidelijk iets is. Hoe diepgaand een direct inzicht in je ware natuur ook is, je kunt er niet omheen dat dit inzicht nog in alle facetten van je bestaan moet doordringen – en dit kost tijd.
In het Ch‘an-boeddhisme is sinds de achtste-eeuwse leraar Shen-hui een algemeen erkende nadruk op onmiddellijk inzicht oftewel ‘plotseling ontwaken’ (tun-wu). Ch‘an en het latere Zen zijn in het Westen zelfs een archetype geworden van de directe weg. Toch bestond al bij Shen-hui zelf een erkenning van de noodzaak van een geleidelijke ‘cultivering’ na het directe of plotselinge ontwaken. Met name in het werk van een van zijn opvolgers, de negende-eeuwse Tsung-mi, werd de ware verhouding tussen het directe en het geleidelijke duidelijk gemaakt. Tsung-mi liet zien dat ze bij elkaar horen, en dat de erkenning van een geleidelijke integratie niet per se betekent dat de weg zelf geleidelijk genoemd kan worden. Hij bracht een en ander in het juiste perspectief, namelijk door aan te geven dat het een groot verschil maakt of je aandacht aan onzuiverheden besteedt op basis van een eraan voorafgaand direct inzicht, of dat deze aandacht daar niet op gebaseerd is. Het aankijken van obstakels en onzuiverheden vanuit het onmiddellijke inzicht betekent dat je dit doet in het besef dat deze obstakels en onzuiverheden ‘leeg’ zijn, dat wil zeggen dat ze op zichzelf geen werkelijkheid zijn, dat ze geen aparte realiteit hebben.
Ik denk dat dit perspectief ons kan helpen een middenweg te bewandelen, een middenweg tussen twee extremen. Zo hoeven we niet te bezwijken voor de verleidende kracht die deze twee extremen op ons kunnen uitoefenen: aan de ene kant een te vlot claimen van verlichting, en aan de andere kant een eindeloos zwoegen op weg naar een belofte achter de horizon. Het is dan niet meer een dilemma tussen geleidelijk óf direct, maar een op een natuurlijke, geleidelijke manier uit laten werken van het onmiddellijke zien. De weg zelf blijft altijd ‘directe weg’, omdat het directe de basis is van al het andere. Tijdens de geleidelijke integratie blijft het namelijk op elk moment van kracht dat je onmiddellijk kunt zien dat jij Bewustzijn zelf bent, het zien zelf dat nooit geleidelijk is.
Dat we dit op elk moment kunnen zien is een groot wonder, dat ons in contact brengt met het wonder dat ‘zien’ op zich is. Dit blijkt nooit veranderd te zijn; het kan niet veranderen. Omdat zien zelf constant beschikbaar is, is het zo´n reden tot vreugde – het verdient werkelijk bejubeling. Het is het herkennen van wat eerder in dit hoofdstuk ‘vrucht’ werd genoemd: weliswaar voor de meesten van ons nog niet in gerijpte vorm, maar in principe toch al opmerkbaar als zodanig. In de taal van de plantkunde zou je dit het ‘vruchtbeginsel’ kunnen noemen, het beginsel dat kan uitgroeien en tot vrucht kan rijpen.
Het wezenlijke is dat bij de ware herkenning van het vruchtbeginsel geen zoeken meer is naar de vrucht – alle zoeken is over. De zoekbeweging is opgelost in de herkenning.
[Dit is een ingekorte en gewijzigde versie van hoofdstuk 13 van het boek Non-dualisme – de directe bevrijdingsweg. Uitgeverij Juwelenschip, 2005 (2e druk 2010).]